Over homoseksualiteit wordt nog steeds veel geschreven en gezegd. Ik vind het moeilijk om er het zwijgen toe te doen als mensen beweren dat je het als normaal moet beschouwen. Ik weet namelijk voor mezelf dat ik er vrij van geworden ben. In die zin dat het mijn leven niet meer bepaalt.
Ik kon me voorheen afvragen: ‘Ben ik het product van mijn genen?’ Maar inmiddels weet ik dat wetenschappelijk onderzoek de bewering dat homoseksualiteit een lichamelijke geaardheid zou zijn, niet onderschrijft. Er zijn geen bewijzen voor dat homoseksualiteit is aangeboren of genetisch bepaald. Daarom gebruik ik liever het woord oriëntatie of gerichtheid.
Ben ik dan een product van mijn omstandigheden? Van mijn opvoeding? Van mijn eigen keuzes? Uit gesprekken en andere bronnen weet ik dat veel factoren een rol kunnen spelen, in allerlei combinaties. Maar voor mijn eigen beslissingen ben ik in ieder geval zelf verantwoordelijk.
Als jong meisje had ik te maken met grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. Daardoor kreeg ik bepaald geen hoge dunk van het andere geslacht. Mijn vader was emotioneel gezien afwezig. Ik ervoer geen vaderlijke warmte en genegenheid van zijn kant, en ontwikkelde angst en wantrouwen naar mannen en jongens toe in elke relatie en situatie. Dat is lang zo gebleven en het kleurt eerlijk gezegd nog altijd mijn manier van denken en reageren.
Toen ik me bewust werd van mijn seksualiteit, was ik bang dat ik lesbisch zou zijn. Ik herinner me nog goed hoe ik een intieme relatie kreeg met een vrouw. Ik gaf me eraan over en beschouwde mijn gevoelens voor haar als een bevestiging dat ik lesbisch zou zijn. Op dat moment realiseerde ik me echter ook dat ik een beslissing nam om iets in mijn leven toe te laten dat ergens niet klopte. Diep van binnen ervoer ik namelijk een zekere onrust, maar die drukte ik weg.
Ik praatte het voor mezelf goed met de redenering dat ik door een moeilijke periode in mijn leven ging, dat ik iemand nodig had die van mij hield en me in haar armen nam, lieve woordjes zei, en mij vertelde dat er niets mis was met mij. Iemand die bovendien behoefte had aan wat ik te bieden had. Ik gaf haar wat zij nodig had. Ik betekende iets voor haar. Dat gaf zin aan mijn leven. We waren afhankelijk van elkaar en vervloeiden met elkaar in een symbiotische relatie.
Deze relatie duurde tot ik ontdekte dat ik in een spinnenweb gevangen zat, waar ik niet meer uit kon komen. Het had invloed op mijn werk en de manier waarop ik met andere mensen omging. Eigenlijk was er geen ruimte om met anderen op te trekken. Alles draaide om deze ene relatie.
Ik had zoveel van mezelf aan mijn vriendin gegeven, niets achterhoudend voor mezelf, dat ik angstig werd bij de gedachte de relatie te willen beëindigen: ‘Dat kán ik niet doen!’, zei ik tegen mezelf. Mijn geweten had me laten weten dat er iets niet klopte, en nu ik eenmaal zo ver gegaan was, was ik er té diep in betrokken geraakt om nog terug te kunnen.
Er ontstond een enorme strijd in mijn binnenste tussen wat ik in mijn hart wist dat goed was om te doen en wat mijn lichaam verlangde. Het was een pijnlijke en intense strijd. Zo sterk zelfs dat ik overwoog een eind aan mijn leven te maken.
Gelovige vrienden hielpen me, door er voor me te zijn en door urenlange gesprekken. Geleidelijk aan kwam ik tot het inzicht dat het én voor mijzelf én voor mijn partner beter was de relatie te verbreken en ieder onze eigen weg te gaan.
Dat was geen gemakkelijk besluit. Als je denkt aan het opgeven van iets of iemand waar je het allermeest aan gehecht bent, met huid en haar, dan weet je iets van wat het betekent om een homoseksuele relatie op te geven.
Als er iets van je afgenomen wordt, dan moet er iets voor in de plaats komen. Voor mij was dat de vergeving en liefde van Jezus. Ik had weleens eerder een geloofservaring, maar die betekende niet veel voor me omdat ik toen niet bereid was om die plekken in mijn leven, waar ik gewond was geraakt en die ik diep begraven had, door God te laten aanraken, zegenen, verwarmen en helen.
De vrijheid kwam pas toen ik eerlijk werd tegenover mijzelf over wat me vormde vanaf dat ik een klein meisje was. Tot de vrijheid die ik van God ontving, hoort ook dat ik nu de volle verantwoordelijkheid op me kan nemen voor wat er gebeurd is. Alsook dat ik me tot God kan richten zodra er zich een verleiding aandient.
Zelfs nu nog, als ik goed op kan schieten met een vrouw, dan kan de gedachte bij mij opkomen: ‘O, help, nee, dit is toch geen seksueel gevoel?’ Maar in plaats van me op zo’n moment schuldig te voelen en bang te zijn voor mijn gevoelens, vraag ik in stilte en dankbaar voor wie Jezus is en voor mij wil zijn: ‘Heer, help mij mijn gevoelens te gebruiken om echt zorgzaam te zijn voor de mensen om me heen.’
De schrijfster wil anoniem blijven