De dwaas zegt in zijn hart: ‘Er is geen God’. Psalm 14:1
Voor deze figuur is God als een tandeloze tijger. Zo van: God? Doet me niets. Máákt me niets. Alles komt ooit helemaal goed.
Dat zegt hij in zijn hárt. Hij praat er blijkbaar niet over. Publiceert er ook niet over.
Wat hij wel produceert, is a-sociaal, liefdeloos, gedrag. David heeft het over afschuwelijke, gruwelijke misdaden.
David noemt deze persoon ‘de dwaas’.
Maar hij heeft ook ontdekt dat er niemand is die goed doet. Niet één mens die echt naar God zoekt. Daarmee is duidelijk: alle mensen zijn dwaas vanuit Gods perspectief.
Dat kun je in je zak steken – als gelovige en on-gelovige, oudere, jongere en iedereen: de héle wereld. Dwaas, niet naar het oordeel van de buren maar in Gods ogen.
Als dat waar is, dan is er maar één vraag belangrijk: ‘Is daar wat aan te doen?’
Of leef ik op een vulkaan, en kan ik straks een ongekende uitbarsting verwachten?
Paulus maakt in Romeinen 3 duidelijk dat God op een bevrijdende manier raad weet met deze situatie. Hij heeft het zelf ervaren!
Voor al die dwazen komt het in orde met God – Paulus gebruikt het woord ‘gerechtigheid’ daarvoor – door het geloof in Jezus Christus.
Om dat te gaan zien en waarderen, moet je wel eerst in je hart erkennen: dwaas voor God!
Wie? Ik!
En dan is Jezus er, die je nodigt:
Kom! Ik ben de Weg en de Waarheid. Door Mij kom je – zeker weten – bij God de Vader uit!