– door Jan Minderhoud
Laat ik het maar direct zeggen: dit is een bijzonder boek, want het is de eerste handreiking voor gelovige transgenders en zij die daarmee te maken hebben. En dat was nodig, want wat een eenzaamheid gaat er schuil achter al die transgenderverhalen…
Het is ook een informatief boek. Naast de zoektocht over transgenders lees je over intersekse-personen (pag. 29 vroeger hermafrodieten genoemd; met niet alleen lichamelijke kenmerken van man of vrouw, maar ook iets van de andere sekse) en wordt het hele jargon over genderbeleving, genderidentiteit, het verschil tussen sekse en gender en over transgenders uitgelegd. De verklarende woordenlijst achterin maakt het boek wat dat betreft compleet.
Toch laat dit boek me ook met dubbele gevoelens achter. Alleen al de titel: ‘Wondermooi, zoals U mij gemaakt hebt’. Daar zit de pijn, de eenzaamheid en de zoektocht van transgenders: ik ben als man geboren, en toch voel ik me vrouw, ik ben als vrouw geboren, en toch voel ik me man. Er is dus een worsteling met Gods scheppingswerk. Die worsteling kan ertoe leiden dat kleren van het gewenste geslacht worden gedragen, dat een hormoonbehandeling wordt ingezet en in laatste instantie zelfs een geslachtsaanpassende operatie wordt ondergaan.
Bij dat laatste teken ik aan dat dat altijd slechts ‘ten dele’ is. Aan je uiterlijke geslachtskenmerken kun je ‘iets’ veranderen, maar niet aan je chromosomen en erfelijk materiaal. Kortom: de transgenderbeleving laat ons de gebrokenheid van Gods schepping zien (er zitten weeffouten in het scheppingswerk, een gevolg van de zondeval) en die gebrokenheid blijft na allerlei (al dan niet operatieve) aanpassingen.
Er is nog een punt waar het boek mij met dubbele gevoelens achterlaat. Telkens weer lees ik dat er vragen worden gesteld bij de binaire tweedeling man/vrouw, mannelijk/vrouwelijk. Dat wordt als beperkend ervaren (pag. 14, 33- 37, 56, 119). Hier lees ik een sterke invloed van de ‘genderideologie’, een beweging in onze cultuur die er sterk op gericht is om de tweedeling man-vrouw en het heteroseksuele model als beperkt en beperkend te kwalificeren (‘heteronormatief’). Ik lees dat ook in een passage waarin de Nashvillers als ‘homofoob’ en ‘transfoob’ worden neergezet.
Gabriele Kuby schrijft in haar boek ‘De seksuele revolutie – de vernietiging van de vrijheid uit de naam van vrijheid’ (2017) in hoofdstuk 3 waar de gendertheorie voor staat: ‘Het biologische geslacht van de mens als man en vrouw heeft geen betekenis voor zijn identiteit. Het vormt veeleer een ‘dictatuur van de natuur’ boven de vrije zelfdefinitie van de mens. Hieruit moet de mens zich bevrijden. De identiteit van de mens wordt veel meer door zijn gewenste seksuele oriëntatie bepaald en is daarom flexibel, veranderlijk en meervoudig.’ (pag. 77).
Denk in dit verband aan de uitspraak van Simone de Beauvoir: ‘Men wordt niet geboren als vrouw, maar wordt tot vrouw gemaakt.’ In hoofdstuk 8 legt Kuby uit hoe taal een instrument is om de gender-ideologie tussen de oren te druppelen. Over ‘homofobie’ zeg ze: ‘dat woord is geïntroduceerd om mensen die homoseksuele praxis afwijzen, als neurotisch te bestempelen. Maar een ‘fobie’ is een neurotische angst (bijv. voor spinnen, voor open of juist gesloten ruimtes) waarvoor hulpverlening nodig is. Dus iemand die de opvatting heeft dat God een andere bedoeling met mannen en vrouwen heeft dan een homoseksuele of lesbische levensstijl, zou homofoob zijn?’
Nu iets meer over de inhoud van het boek. Naast het informatieve gedeelte staan er zes levensverhalen in van transvrouwen (geboren als man, nu als vrouw door het leven), van twee transmannen (zij maakten de omgekeerde beweging), van twee partners van een transvrouw (treffend: ‘samen in transitie’) en van een genderfluïde persoon (iemand die zich niet wil vastleggen op een vaste genderrol, kan zich zowel man als vrouw voelen).
Het is lastig precies in kaart te brengen hoeveel transgenderpersonen er in Nederland zijn. Ook het boek geeft verschillende cijfers (340.000 op pag. 30, 85.000 op pag. 65).
In hoofdstuk 2 maakt Lieke Schrijvers een verhelderd onderscheid tussen 1. Genderidentiteit: hoe iemand zichzelf ziet en het eigen lichaam en gevoel interpreteert; 2. Genderexpressie: hoe gender en sekse worden geuit, hoe iemand zich kleedt; 3. Biologische sekse: het aangeboren geslacht, de geslachtskenmerken; 4. Seksuele oriëntatie: tot wie voel ik me seksueel aangetrokken (hetero, homo, of anders).
In hoofdstuk 3 behandelt Mark Spiering het transgenderisme vanuit biologisch, psychosociaal en seksuologisch perspectief, dus vanuit meerdere invalshoeken en disciplines. Hier mis ik de spirituele dimensie, want dit boek gaat juist over transgenders en geloof. In de psychiatrie is het biopsychosociale model van Georg L. Engel (1913-1999) gangbaar en Spiering knoopt daar impliciet bij aan. Het model wordt doorgaans zichtbaar gemaakt met een driehoek met drie punten:
1.SOCIALE FACTOREN – omgeving, opvoeding
2.BIOLOGISCHE FACTOREN – chemische processen in hersenen
3.PSYCHISCHE FACTOREN – beleving, emotionele ontwikkeling
Sommigen voegen daar een geestelijke dimensie aan toe, waardoor je een vierhoekig bio-psycho-sociaal-spiritueel model krijgt: het gangbare biopsychosociale model + de spirituele dimensie. Op Nederlandstalig gebied beschreef dr. Margreet de Vries-Schot dit model in ‘Geloven is gezond. De cruciale rol van geloof en zingeving in hulpverlening en pastoraat,’ Zoetermeer 2008. Dit boek is een populair wetenschappelijke versie van haar proefschrift ‘Gezonde godsdienstigheid en heilzaam geloof. Verheldering van concepten vanuit de psychologie, psychiatrie en de theologie,’ 2006.
1.SOCIALE FACTOREN – omgeving, opvoeding
2. SPIRITUELE FACTOREN – invloed vanuit verbinding met God óf vanuit het rijk van de boze
3.BIOLOGISCHE FACTOREN – chemische processen in hersenen
4.PSYCHISCHE FACTOREN – beleving, emotionele ontwikkeling
Dat roept gelijk de vraag op: mag er ook (voorzichtig, want het ligt gevoelig!) verkend worden of demonische beïnvloeding een rol speelt in de zoektocht naar de genderidentiteit?
Ik haast me om te zeggen dat ik daarmee niet suggereer dat een transgender per definitie onder invloed van de boze staat. Wat ik wil zeggen is: Je kunt niet breed genoeg naar dit thema kijken, en dan moet ook de vraag naar eventuele demonische beïnvloeding worden meegenomen. Er waren momenten dat deze mogelijkheid in mijn gedachten kwam. Twee maanden na lezing van het boek en het schrijven van bovenstaande reflecties kwam ik een casus tegen in W.C. van Dams ‘Mensen worden bevrijd’ (1985), pag. 12-13, ‘Bevrijd van transseksualiteit’. Jaren na de geslachtsaanpassende operatie openbaarde zich in een gebedsgroep een demon achter de wens om niet als man, maar als vrouw door het leven te gaan.
Vanuit psychiatrisch gezichtspunt is er de vraag of er sprake is van een stoornis of een gendervariant. In het DSM-handboek voor de psychiatrie heette het eerst genderidentiteits-stoornis’(DSM-IV-classificatie). Maar dat is in de DSM-V vervangen door ‘genderdysforie’. Deze verandering beoogt stigmatisering te voorkomen en maakt klinische zorg toegankelijk voor mensen die zichzelf beschouwen en voelen als iemand van een ander geslacht. Om deze reden wordt op pagina 56 van ‘U hebt mij wondermooi gemaakt’ genderdysforie door de gespecialiseerde hulpverlening als ‘een natuurlijke variant van het mens-zijn’ beschouwd en niet als een psychische stoornis.
Wat ik ook mis in het boek is een verkenning van de vraag of genderdysforie zijn wortels kan hebben in de biografie en jeugdjaren van de transgenderpersoon. In de (beknopte) levensverhalen van de transgenders vond ik wat dat betreft nauwelijks tot geen aanknopingspunten.
De volgende vraag is dan: kunnen psychotherapie of gebedspastoraat hier verder helpen? Het boek duwt maar één richting op: naar een vorm van transitie. Ik ken ook verhalen van transgenders die op hun verlangen naar geslachtsaanpassing zijn teruggekomen of er na een transitie spijt van kregen.
Hoofdstuk 8 geeft dertien belangrijke inzichten voor het pastoraat. Ik noem er enkele:
1.Genderdysforie treedt heel vroeg in het leven van een kind op. 2.Adolescenten met atypische gendergevoelens zijn bijzonder kwetsbaar. 3.Veel transgenders lijden in stilte, hun familie ook. 4.De partners en familieleden van transpersonen gaan door een eigen (rouw)proces heen. 5.Een chirurgische ingreep is een middel, maar nooit het eindstation van het transitieproces.
Belangrijkste les: ga zo vroeg mogelijk in gesprek over de genderverwarring. Neem de verwarrende gevoelens serieus. Dit hoeft wat mij betreft nog niet te betekenen dat er aangestuurd wordt op een transitieproces. Maar op zijn minst dat de gebrokenheid onder ogen wordt gezien en liefdevol wordt omarmd.
Hoofdstuk 14-17 behandelen genderdiversiteit in Bijbel en theologie. De Amerikaanse theoloog Justin Tanis staat stil bij passages in de Bijbel waarin gender(diversiteit) een rol lijkt te spelen: Genesis 1 en 2; Deuteronomium 22:5, 23:1; Jesaja 56:1-5; Matteüs 19:12; Handelingen 8:26-40 en Galaten 3:28. Hij betoogt dat seksuele en genderdiversiteit vanaf het begin zo door God is gewild. God schiep niet alleen licht en donker, maar ook de schemering. Niet alleen zee en land, maar ook moerassen, ‘tussen-gebieden’.
Dan lees ik Genesis 1 toch echt anders: scheppen is juist scheiden, het woordje ‘scheiding’ aanbrengen, lees ik meerdere malen op de eerste bladzijde van de Bijbel. Helemaal gewaagd en aanvechtbaar is de gedachte, vanuit Genesis 2:18-24, dat juist de intersekse-mens bij uitstek Gods oorspronkelijke scheppingsplan zou belichamen, als een herinnering aan de ‘Oorspronkelijke Perfectie’. Seksuele en genderdiversiteit, anders dan de tweeheid man-vrouw, kan ik niet anders lezen dan als gebrokenheid, ten gevolge van de zondeval. Galaten 3:28 (‘in Christus is man noch vrouw etc.’) valt weliswaar te duiden als een relativering van de bestaande ordeningen, zeker in Gods grote toekomst, maar niet als een opheffing ervan in het hier en nu. De verschillen blijven bestaan, niet alleen in het maatschappelijk verkeer, ook in de gemeente van Christus.
Ook het verbod voor een vrouw om mannenkleren te dragen, of andersom, komt aan de orde (Deut. 22:5). Alle mogelijke verklaringen voor deze tekst passeren de revue. Bij de bespreking van Mattheüs 19:12 (een verrassend woord van Jezus over drie categorieën eunuchen) lees ik teveel inlegkunde. Jezus’ woorden worden met enkele pennenstreken doorgetrokken naar alle LHBTIQ-ers. Ik kan niet inzien hoe een eunuch (een ontmande, maar biologisch nog altijd een man) op gelijke hoogte staat met iemand die operatief van geslacht wil veranderen. En nog minder hoe een homoseksuele levensstijl er is met het oog op het Koninkrijk der hemelen.
Ook bij het verhaal van de kamerling, de eunuch uit Ethiopië, wordt de sprong naar gendervariante mensen wel erg snel gemaakt (ik zou als homo niet graag vergeleken willen worden met een ontmande… ).
In hoofdstuk 16 passeren vier scripts van schepping en transformatie de revue. Het statische script (God schiep de mens als man en vrouw, daar mag je het mee doen, want ‘Hij zag dat het goed was’) wordt als beperkend neergezet. Het zet transgenders klem in schuld en schaamte.
Het tweede script biedt meer ruimte: de schepping is in wording, op weg naar vernieuwing en transformatie. Er is een schepping in het begin, een voortgaande schepping (of: onderhouding) en een vervulde schepping (de voleinding of herschepping). De eerste schepping is niet ‘af’, maar gericht op een doel en daartoe geschikt. De mens heeft de verantwoordelijkheid gekregen om aan dit proces van vernieuwing mee te werken. De herschepping is dus meer dan een terugkeer naar het ideale begin (‘back to paradise’), maar een toestand die de oorspronkelijke schepping te boven gaat. Mat. 22:30 – ‘We zullen zijn als de engelen in de hemel’; 1 Joh. 3:2 – ‘Geliefde broeders en zusters, wij zijn nu al kinderen van God. Wat we zullen zijn is nog niet geopenbaard, maar we weten dat we aan Hem gelijk zullen zijn wanneer Hij zal verschijnen, want dan zien we Hem zoals Hij is.’ Dit script biedt ruimte voor de notie ‘gebrokenheid’. Transgenders zijn, net als ieder ander, onderweg naar de totale vernieuwing en ervaren de gebrokenheid van deze schepping aan den lijve. Ze zijn biologisch of psychologisch een weeffoutje in Gods schepping. Ondertussen mag de mens in het hier-en-nu de gegeven natuur verbeteren, heler maken. Dat geeft ruimte voor een proces van transitie.
Het derde script ziet de schepping als een oneindige natuurlijke variëteit. Naast licht en donker respectievelijk zee en land heb je ook de schemering en moerasgebieden. Er zijn tussenruimtes, overgangsgebieden. Vanuit dit gezichtspunt mogen transgenders zichzelf zien als een scheppingsdaad van God, niet als een ‘foutje van God’.
Het vierde script gaat nog een stapje verder: de schepping zelf is open naar mysterieuze vreemdheid. Naast de orde van Genesis 1:3-2:3 is er de duisternis, chaos en oervloed van Genesis 1:2. Er is ook Gods aanwezigheid in die chaos, in alles wat vreemd (‘queer’) is. Transgenders zijn van die bevreemding een belichaming en dat is voor ieder die van de ordening van het scheppingsverhaal houdt oncomfortabel.
Ds. Marc ten Brink legt in hoofdstuk 18 uit wat je van transpersonen kunt leren. ‘Vaak zijn het verhalen van verwarring, schaamte, angst, onzekerheid en diepe depressies. Bovendien worden ervaringen gedeeld van veroordeling en afwijzing door anderen (….) Tegelijk worden er verhalen gedeeld over bevrijding, hoop, blijdschap en geluk.’ (pag. 211). Ten Brink ziet vier clusters pastorale vragen:
1. Vragen/dilemma’s met betrekking tot God en de eigen identiteit. Hoe heeft God mij bedoeld? Wie ben ik in Gods ogen? Ben ik een ‘foutje’, of een verrassing van de Schepper?
2. Vragen/dilemma’s met betrekking tot de verwachting van anderen. Hoe zullen ze reageren? Kan ik me veilig bij hen weten? Wie kan ik in vertrouwen nemen?
3. Vragen/dilemma’s met betrekking tot de mogelijkheden van geslachtsverandering. Mag ik eigenlijk wel in transitie gaan? En wat zijn de consequenties? Of moet ik vooral veel bidden, zodat het weer over gaat? Gaat het om een psychische nood of om geestelijke strijd?
4. Vragen/dilemma’s met betrekking tot relaties en seksualiteit Kan ik als transman een relatie aangaan met een vrouw? Als mijn huidige relatie heteroseksueel is, gaan we dan als homostel verder?
Vervolgens noemt Ten Brink vier aandachtspunten:
1. Christelijke gemeenschappen dienen gemeenschappen te zijn waar transpersonen zich veilig en geborgen weten, waar ze zichzelf kunnen zijn en waar hun verhaal gehoord wordt.
2. Genderdysforie is geen keuze. Het zit diepgeworteld en is iets wat ze al heel lang met zich meedragen.
3. Het evangelie van Jezus Christus nodigt mensen, ook transgenders, om deel uit te maken van het complete heil van God. Dat heil omvat ook beloftes van herstel van gebrokenheid, levensvernieuwing door de kracht van de Heilige Geest en verheerlijking in het leven na dit leven.
4. Vanuit de Bijbel zijn er geen principiële bezwaren tegen een eventuele sociale of medische transitie. Dit kan een door God gegeven middel zijn om leed tegen te gaan. Uiteraard na zorgvuldige afweging en met goede begeleiding.
5. Ons kennen is beperkt en de werkelijkheid is complex. Er blijven vragen en dit aardse bestaan kenmerkt zich door gebrokenheid en voorlopigheid. Door Jezus Christus heeft ons leven uitzicht gekregen en mogen we uitzien naar heelheid.
De slothoofdstukken van het boek bieden een kinder- en jongerenprogramma (met bijbellellezingen en werkvormen) en een bijbelstudie bij Galaten 3:24-29 en 1 Korintiërs 12 (‘dit is mijn lichaam’).
Verdere Informatie:
http://www.christengenderdysforie.nl/
www.tranzformed.org/ met o.a. getuigenissen van ex-transgenders: ‘Finding peace with your God-given gender’
https://zembla.bnnvara.nl/nieuws/transgender-met-spijt 14 december 2018
https://www.nd.nl/opinie/opinie/1010500/experiment-met-genderdysforie-eenmaal-begonnen-met-testosteron- aandacht voor de transgenderproblematiek in Zweden en de wens van sommigen om een detransitie te maken
Jan Minderhoud, augustus 2019