EENS HOMOFIEL… (3) Vraaggesprek van Arjo de vries met Johan van de Sluis. 1)

Wat vond je het moeilijkst van de hele affaire?

Het moeilijkste was dat ik wist dat mijn vriend met een ander zou beginnen. Ik kon niet uitstaan dat we uit elkaar waren en ik niet naar hem terug kon, en dat hij een ander zou hebben. In Rotterdam was ik niet los van hem. Ik ging met andere homofielen mee om hem te vergeten. Ik was teleurgesteld. Mijn plan mislukte. Ik was eenzaam omdat ik een nieuw leven moest opbouwen in de stad. Maar vooral omdat mijn plannen mislukten. Toen ik Bergen op Zoom verliet, was ik van plan te stoppen met mijn homofiele leven. Ik bad om hulp. Maar het mislukte doordat ik met mannen meeging. Ik voelde me ontluisterd. Ontredderd. Ik besloot iemand te schrijven over mijn probleem en mijn verlangen om te veranderen. Ik had een brochure over homofilie met een adres van een stichting. Ik schreef een brief en werd uitgenodigd contact op te nemen met christenen, die, naar later bleek, geloofden in de mogelijkheid van verandering. Zo gedaan. Ik kreeg bezoek van een voorganger. We spraken en baden samen. Er viel een last van me af. Het gesprek bevestigde dat ik op de goede weg was.

Ik bezocht die gemeente. Tijdens een samenkomst nodigde iemand mij op de koffie. Tijdens die visite bleek dat er de volgende dag elders een doopdienst was. Of ik mee wilde. Omdat de maanden ervoor voor mij een tijd van bezinning waren waarin ik serieuzer met God probeerde te leven, wilde ik niet alleen méé. Ik wilde zélf gedoopt worden.

Die volgende dag is eigenlijk het begin geworden van je verandering?

Ja, ik ben gedoopt. Na de dienst werd er voor me gebeden, omdat ze wisten dat ik het moeilijk had met homofilie. Vijf mensen stonden om me heen en legden een hand op me. Eén van hen bad voor mij. Hij vroeg me mijn zonden te belijden. En ik legde alles open voor God.

Hoe onderging je dat gebed?

Ik voelde niets bijzonders, werd niet blij of droevig. Toch was dat gebed van enorme betekenis. Daarna kwam het praktisch nooit meer voor dat ik met homofielen meeging. Ik ging anders leven. Dat gebed was geen magische handeling, maar veeleer het eindstadium van een innerlijke ontwikkeling van zo’n twee jaar. Waarin ik talloze keren en op talloze manieren probeerde te stoppen met mijn homofiele leven. Maar steeds viel ik terug. Destijds is er ook weleens met me gebeden. Maar alles werkte toe naar die doopdienst. Ik was innerlijk klaar om ermee te breken.

Ik heb je weleens horen spreken over homofiele macht. Wat bedoel je daarmee?

Met ‘macht’ bedoel ik ‘iets dat maakt dat bepaalde daden buiten je wil gebeuren.’ Vroeger werd ik overweldigd door het verlangen naar een vriend. Ik reisde regelmatig van Oost Flevoland naar Zierikzee. Dan passeerde ik verschillende steden die een zuigkracht op me uitoefenden, omdat ik daar ontmoetingsplaatsen kende. Elke reis nam ik me voor de trein niet te verlaten. Ik bad ervoor. Toch kón ik niet in de trein blijven zitten. De homofilie had macht over me. Die macht werd verbroken door het gebed, naar ik geloof. Daardoor en door christenen die naast me stonden, kreeg ik mogelijkheid om niet meer toe te geven aan mijn gevoelens. In die vrijheid leerde ik staan. Het werd mijn verantwoordelijkheid om niet meer toe te geven. Ik heb voor mezelf wel een zekere gebondenheid ervaren. Als ik het moeilijk had met mijn gevoelens, dan sprak ik de overwinning van Jezus uit. Zo van: ‘Dank U Heer, dat U op Golgotha overwonnen hebt.’ Ik maakte tegenover mezelf én de geestelijke wereld kenbaar: die gebondenheid en macht over mijn leven is verbroken. Dat heeft mij enorm geholpen.

Zeg je hiermee dat je voortaan zelf verantwoordelijk was voor je daden?

Ja, ik moest alles inzetten om het goede te kiezen. Ik was direct radicaal: alles wat herinnerde aan mijn homofiele verleden deed ik weg. Daar waren mooie dingen bij. Toch heb ik er nooit spijt van gehad. Mensen zeggen wel: ‘God helpt me, laat je door God bevrijden’. Vanuit mijn ervaring vind ik dat goedkope kreten. Ik moest het zelf doen. Het was een zware, intensieve strijd. Ik was verantwoordelijk. Moest kiezen. Dat was moeilijker dan ik me had kunnen indenken.

Kun je die tijd een beetje beschrijven?

Er was de strijd tegen mijn homofilie: mijn verantwoordelijkheid, radicaal zijn. Dat was moeilijk. Maar er was vooral die nieuwe wereld die zich voor mij opende en waarvan ik de schoonheid intens beleefde.  Er was dus een negatieve, maar vooral een positieve kant. Die maakte mijn strijd lichter. Ik gaf iets weg en kreeg het honderdvoudige terug.

Al vóór mijn doop ging ik serieuzer met God leven. Ik probeerde mijn leven te leven zoals ik vond dat de Bijbel het me leert. Dat werd sterker na mijn ommekeer. Ik leefde met God. Las de Bijbel, ervoer Zijn liefde en was in de zevende hemel. Ik sprak met Hem af, dat ik een jaarlang anders zou gaan leven om mijzelf de kans te geven dat God zich aan mij zou manifesteren. Juist wat mijn gevoelens betreft. Ik las de Bijbel met nieuwe ogen, de schellen vielen van mijn ogen. Vooral 2 Kor 5:17 sprak me aan: ‘Wie in Christus is, is een nieuwe schepping, het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen.’

Ik wás een nieuwe schepping. Daar klampte ik me aan vast. Dat maakte me gelukkig. Dat kan overgeestelijk overkomen. Maar het was mijn dagelijkse ervaring. Het bemoedigde me enorm.

Na de doopdienst was ik bij mensen in huis. Dat was een oase toen ik gebroken had met mijn homofiele leven en vrienden. Ik leerde heterofiele mensen kennen, zoals ik niet eerder ervaren had. Er kwamen vrienden bij mijn gastgezin met ‘fijne’ gevoelens en smaak, wat ik voorheen verwarde met mijn homofiele aanleg. Daar trok ik me aan op. Die gevoelens waren dus niet verkeerd. Ik hervond mezelf door hen. Als ik het even niet zag zitten, dan kon ik bang zijn voor de toekomst. Dan dacht ik: ‘Je ervaart het nu zo, maar wat als je een jongen tegenkomt?’ Die gevoelens waren er nog, al gingen ze naar de achtergrond. Als ik zo dacht, was ik er bang voor. Toch was alles zo sprankelend voor me, dat ik die gedachten kon loslaten.

Wanneer begonnen die oude gevoelens en gedachten reëel terug te komen?

Vanaf het begin. Die oude gevoelens waren niet direct weg. Als ik bepaalde jongens tegenkwam, voelde ik ze opkomen. Ik moest dan een andere kant op kijken. Het verschil met vroeger was dat ik die gevoelens nu kon hanteren. Ik kon er boven staan. Waarbij ik me realiseerde dat het sprankelende nieuwe groter en ruimer was dan het oude. Hoewel ik er veel voor moest doen, merkte ik dat God concreet meewerkte. Ik bad bijvoorbeeld of Hij wilde zorgen dat ik geen oude vrienden tegenkwam. Dat is nooit gebeurd. Als verpleger kwam ik te werken op een afdeling waar nauwelijks homofielen werkten. Ik ontdekte eens van een man, die ik verpleegd had, dat hij homofiel was, toen zijn vriend hem ophaalde. Ik heb toen gejankt, omdat ik ervoer dat God mijn ogen daarvoor gesloten had.

  1. ‘Een netelig vraagstuk; homofilie, geloof en psychologie,’ dr G.J.M. van de Aardweg, ds  J. Bonda e.a. Callenbach, Nijkerk 1981; Stichting Onze Weg gaf het uit rond 1981. Ingekort en verdeeld over vier artikelen .