EENS HOMOFIEL…(2) Vraaggesprek van Arjo de Vries met Johan van de Sluis.1)  

Kun je wat zeggen over het leven dat je ging leiden, nadat je voor het eerst seksueel contact had gehad met een homofiele man?

Ik ging in twee werelden leven. De normale wereld waarin ik leefde volgens het ideaalbeeld van de man zoals mijn ouders en anderen van me verwachtten. En de homofiele wereld waarin ik mezelf kon zijn met mijn gevoelens. Die werelden waren toen meer gescheiden dan tegenwoordig. Een homo-bar was een besloten gelegenheid. Er was een eigen homofiele cultuur: bars, restaurants, taal, omgangsvormen, etiquette enzovoort.

Ik was voor mij een mooie, aantrekkelijke wereld. Ik kwam in aanraking met kunst, muziek en toneel. Wat ik van huis uit niet kende. Ik kreeg belangstelling voor literatuur en kwam in contact met intellectuelen. Dat was boeiend, nog los van mijn homofiele gevoelens. Ik vond de homofiele wereld mooier dan de heterofiele.

Wat mijn gevoelens betreft was die wereld voor mij als een hemel op aarde. Ik hoefde niet meer te doen alsof ze er niet waren. Het was bevrijdend te merken, dat ik verliefd kon worden. Ik vond het álles om naar een bepaalde jongen te kijken en bij hem te zijn. Daarbij speelde seks een grote rol. Seks stond toen niet meer op zichzelf, maar vormde een belangrijk aspect van mijn leven. Aan de andere kant was het slechts één aspect. Ik vond het niet meer verkeerd. Het paste in zo’n verliefheidsrelatie.

Je vond dat je ruimte kreeg om te zijn wie je was?

Ja. Het homofiele leven ervoer ik als bevrijdend. Voorheen kon ik niet overweg met mijn gevoelens. Ik kon ze niet uiten. Toen wel. Dat was bevrijdend en rustgevend. In de homofiele wereld werd ik met mijn gevoelens erkend en herkend. Mijn persoonlijkheid kwam meer uit de verf. Ik ontdekte dat de schijn ophouden remmend werkte op mijn psychische ontwikkeling. Dat hoefde niet meer.

Toch bereikte je een punt, waarop je gestopt bent met homofiel te leven.

Toen ik me overgaf aan het homofiele leven, merkte ik dat ik de bevrediging niet vond waarnaar ik verlangde. In het begin werd ik bevestigd in wie ik was. Maar vanaf een bepaald punt kwam ik niet verder. Ik ontdekte dat ik gevangen was door de ander, door mijn vrienden. Dat leven bracht me niet tot ontplooiing. Nu zie ik dat zo leven een beperking inhoudt.

Zou je gevoelens kunnen omschrijven, die je in die tijd vaak had?

Toen ik voluit homofiel leefde, kon ik alleen mezelf zijn bij vrienden. In de gewone wereld voelde ik me opgejaagd. Onzeker. Ik bloosde als me iets werd gevraagd. Trilde als ik iets deed terwijl anderen toekeken. Mijn levensterrein werd kleiner. In kon in die wereld mezelf zijn. Terwijl ik in de heterofiele wereld ongelukkiger was dan voorheen. Als ik verliefd was, was ik in de zevende hemel. Voor mijn gevoel verschilde die verliefdheid niet van verliefdheid in het normale verkeer. Verliefdheid ervoer ik als zeer prettig. Het overweldigde me op een intense manier. Het strijdpunt, tot je een vriend had, was vaak dat een jongen van jou hield, maar jij niet van hem. Of omgekeerd. Dat gaf onrust. Ik heb veel vrienden gehad, waardoor ik die onrust goed kende. In al die min of meer losse vriendschappen speelde seksueel verlangen een grote rol. Verliefd zijn was voor mij een nieuwe ervaring, maar ik verlangde vooral seksueel naar de ander.

Toen ik een vaste vriend kreeg, werd seks minder overheersend. Hij was voor mij niet de ideale seksuele partner. Maar ik had genoeg aan hem zoals hij was. Ondanks alle prettige ervaringen met hem, voelde ik me op den duur gevangen. Dat zag ik meer, dat de één gevangene was van de ander. Ik idealiseerde mijn vriend als ‘meer man’ dan ik. Hij kon veel meer, was alles. Ik voelde me niets. Tegelijkertijd geloof ik, dat hij mij nodig had om zijn ‘mannelijkheid’ te tonen. We waren wederzijds gekluisterd aan elkaar. Achteraf zie ik dat ik de dupe was van zijn persoonlijkheid. Hij was een vriend bij wie ik menselijkerwijs gesproken altijd had willen blijven.

Na een tijd ontdekte ik dat hij met andere mannen meeging. Ik kon dat niet uitstaan. Als reactie daarop ging ik dat ook doen. Dat zag ik vaker, dat veel homofiele mannen naast een min of meer vaste relatie met andere mannen meegingen.

Er was disharmonie binnen de relatie met je vriend en disharmonie naar buiten toe?

Ja. We hielden elkaar gevangen. De relatie gaf mij mogelijkheden die ik in wezen als man zelf al had. Als je uitgroeit tot een volwassen man, dan heb je die vriend wezenlijk niet meer nodig. Ik dacht dat ik een eenheid vormde met hem. Maar het was een aanvulling op mijn persoonlijkheid waar ik niet buiten kon. Het mannelijke dat ik in hem ontdekte en bewonderde, moest ik zelf zijn. Ik geloof dat ik dat was. Maar het kwam er niet uit.

Daarbij kwam dat ik altijd bang was dat hij ervandoor zou gaan met een ander. We bezochten vaak een vriendenpaar. Ik ging ’s avonds vaak de wacht in, als verpleegkundige in de psychiatrie. Hij bleef dan. Dat vertrouwde ik nooit. Achteraf bleek dat hij een verhouding had met één van de jongens. Dat was pijnlijk. Ik wist me met die gevoelens geen raad.

Hoe ben je ertoe gekomen die vriendschap te verbreken?

Door een samenspel van factoren. De eerste jaren waren jaren van vallen en opstaan. Niet dramatisch. Zoals een vriendschap zich ontwikkelt: samen dingen doen, wederzijdse waardering en dergelijke. Toen bleek al een verschil tussen ons. Ik had er genoeg aan bij hem te zijn en samen vrienden te bezoeken. Maar hij wilde meer. Al gauw bezochten we wekelijks een stamkroeg.

Dat bracht een tweede verschil aan het licht. Een café bezoeken deed ik tegen mijn gevoel in. Het botste met mijn christelijke achtergrond. Daarover kregen we onenigheid. Ik hoopte een gelovige vriend te vinden. Maar dat was hij niet. Hij ging wel mee naar de kerk. Maar het zei hem niets. Terwijl ik het niet los kon laten. Innerlijk voelde ik me altijd al sterk op God betrokken. Maar dat ebde weg in de relatie met mijn vriend. Dat maakte me ongelukkig. Juist bij dingen als cafébezoek speelde dat. Ik kon het gelovig-zijn niet verenigen met het homofiele leven.

Deze vriendschap maakte me niet echt gelukkig. Het homofiele leven betekende voor mij disharmonie in zichzelf. Los van mijn geloof. Het was voor mij steriel, hoewel ik er nog in gevangen zat. Terugkijkend had het voor mij niet de waarde die de heterofiele liefde nu voor mij heeft.

Het laatste jaar was vol conflicten. Mijn leven botste met mijn geloof. Ik lag vaak overhoop met mijn vriend, en merkte dat dit leven me niet de bevrediging gaf die ik zocht. Ik zat gevangen en dacht ‘ik wil eruit.’ Toen verbrak ik die vriendschap.

Hoe?

Door het uit te maken. Dat lukte één dag. Als ik hem dan weer zag, kon ik de verleiding niet weerstaan. We woonden op een zolder tegenover elkaar. Ik kón niet los van hem leven. Zeker niet zolang we zo dicht op elkaar woonden. Later besloot ik te verhuizen. Daar leefde ik bewust naartoe. Mijn vriend zag dat het een aflopende zaak was, en was mijn aan-uit-aan-uit goed zat, denk ik. Hij zag dat ik van hem af wilde. Maar dat niet kon. Vlak voor mijn verhuizing maakte ik het uit. Dat weekeinde ging ik naar de Johannes Passion van Bach. Dat was een intense ervaring: de muziek, het feit dat het uit was, en dat ik naar Rotterdam ging. Hoewel ik nog lang niet los van hem was, voelde ik dat hierin de overwinning lag: weggaan, hoe moeilijk ook.

  1. ‘Een netelig vraagstuk; homofilie, geloof en psychologie,’ dr G.J.M. van de Aardweg, ds  J. Bonda e.a. Callenbach, Nijkerk 1981; Stichting Onze Weg gaf het uit rond 1981. De tekst is ingekort en opgedeeld in vier artikelen .   

Foto: Unsplash