‘Eens homofiel…’ is de titel van een gesprek van Arjo de Vries met Johan van de Sluis in 1981. Je vindt de tekst in ‘Een netelig vraagstuk’ van dr Van de Aardweg en anderen. 1) Ook Stichting Onze Weg gaf het uit. 2) Johan’s levensverhaal blijft boeiend en aansprekend. Vandaar dat we het plaatsen. Vanwege de lengte is de tekst wat ingekort en opgedeeld in vier artikelen .
Het woord ‘homofiel’ wordt niet vaak meer gebruikt. Het woord ‘homoseksueel’ is gangbaar. Verwarrend is daarbij dat ‘homoseksualiteit’ voor sommigen staat voor zowel een homoseksuele gerichtheid als homoseksueel gedrag. Voor anderen staat het alleen voor de gerichtheid.
Johan vertelt over een wezenlijke verandering in zijn homoseksuele gedrag én zijn gerichtheid.
Kun je iets vertellen over het moment waarop je ontdekte dat je homofiel was?
Rond mijn vijftiende werd ik me bewust van mijn seksualiteit. Ik ontdekte dat andere jongens naar meisjeslichamen keken, en daar opgewonden van werden. Ik vond het interessant om te ontdekken dat meisjes zich anders ontwikkelden dan jongens. Maar seksueel deed het me niets. Ontdekken dat ik homofiel was, was voor mij een bewustwordingsproces, waarbij ik me bewust werd van de relatie tussen mijn gedachten en mijn seksuele activiteiten. Ik deed weleens seksuele spelletjes met vriendjes. Dat komt meer voor. Maar ik had meer dan gewone belangstelling voor jongens.
Wist je in die tijd dat je seksueel opgewonden raakte van jongens?
Dat kwam later. Ik had rond mijn vijftiende vrienden op school. Pas later merkte ik dat seksuele belangstelling daarbij de boventoon voerde. Het obsedeerde me zelfs. Op mijn zeventiende ging ik naar de landbouwwinterschool in Goes. Daar had ik mijn eerste homofiele contact. Het was puur seksueel gericht. Ik ontdekte toen dat ik het verkeerd vond. Voelde me er schuldig over.
Wat is volgens jou de reden van die schuldgevoelens?
Vanuit je innerlijk weet je volgens mij dat sommige dingen goed zijn of niet. Daarbij komt dat ik vanuit mijn omgeving bepaalde dingen wist over homofielen: daar hoorde ik alleen scheldend over. Wat seksualiteit betreft ben ik in een taboesfeer grootgebracht. Er werd niet over gesproken. Mijn vader probeerde er tijdens het aardappelrooien eens iets over te zeggen, maar noemde het niet concreet. Het kwam hierop neer dat het pas belangrijk werd, als ik getrouwd was. Dat heb ik ervan onthouden. Over ‘tussenvormen’ werd niet gesproken. Dat het contact met die man in Goes stiekem gebeurde, versterkte het gevoel dat het verkeerd was. Ik voelde me opgejaagd.
Is het in dit geval niet beter te spreken van schaamte in plaats van schuld?
Er was misschien sprake van schaamte tegenover mensen, maar ik ervoer sterk schuld tegenover God. Van jongs af aan ben ik gelovig. Ik geloofde aarzelend dat ik een kind van God was. Daarom kón ik het niet goed vinden. Het belemmerde me in mijn gebed.
Als ik je zo hoor, is dat eerste seksuele contact een ingrijpende ervaring geweest.
Ja, het was mijn eerste homofiele contact. Maar dan uitsluitend op het seksuele vlak. De tweede stap was dat ik ontdekte dat ik ook echt verliefd kon worden. Dat was later, toen ik homofiel ging leven in bars en dergelijke. Niet dat ik op school geen verliefdheidsgevoelens had, maar ik verbond dat niet met seksuele ervaringen. In contact met die man in Goes ging het seksuele me obsederen. De ander werd voor mij vaak een seksobject.
Hoe was je relatie met meisjes?
Voordat ik naar Goes ging, vond ik meisjes interessant. Meer niet. Toch ben ik wel verliefd geweest op meisjes. Maar ik heb nooit seksuele gevoelens voor hen gehad. Toen ik homofiel ging leven, verdwenen de gedachten aan meisjes helemaal.
Zou je je seksueel anders ontwikkeld hebben, als je met een bepaald meisje serieus was doorgegaan?
In die tijd had ik onmogelijk een serieuze relatie met een meisje kunnen aangaan. Ik voelde me als man ontoereikend. Ik zou de mannenrol nooit op me hebben kunnen nemen. Dat zou mijn onvermogen benadrukt hebben. Ik geloof niet dat ik zo mijn homofiele gevoelens overwonnen zou hebben. Daarvoor zaten ze te diep. Het had te maken met mijn hele persoon. De problemen zouden door verkering met een meisje erger geworden zijn, denk ik.
Wat bedoel je met het ‘opnemen van je mannenrol’?
In homofiele relaties was ik de passieve partner. Ik werd bediend, gereden, anderen boden mij een pilsje aan en zo. Een mannenrol houdt voor mij een actieve rol in, verantwoordelijkheid dragen voor je partner, de leiding nemen, iemand zijn op wie de partner kan terugvallen. Ik vindt het moeilijk uit te drukken, maar die associaties heb ik daarbij.
Die rol nam je niet op je. Kon je dat niet?
Nee, het begon op de lagere school. Ik vond mezelf buiten de groep staan. Ik was bang voor andere jongens en daardoor verlegen. Ik had een hekel aan ruige spelletjes. Voor voetbal had ik geen belangstelling, terwijl ik vond dat ik dat leuk moest vinden. Dan was je pas stoer. Daar komt bij dat in het boerenmilieu waar ik uitkom, de norm gold, dat je het heerlijk moest vinden om paard te rijden. Ik was bang voor paarden. Die dingen maakten dat ik mezelf niet als een volwaardige man zag. Ik voelde me minder mannelijk dan andere jongens.
Hoe reageerden je ouders daarop?
Die hebben dat eerder versterkt dan afgezwakt. Mannelijkheid werd geassocieerd met bepaalde dingen. Mijn vader had het geweldig gevonden als ik belangstelling had gehad voor het boer zijn. Maar ik hield er niet van om in de klei te werken en vuil te worden. Als jongen durfde ik de paarden niet uit de wei te halen. Ik hield wat kleding betreft van fijne kleren en mooie kleuren. Daar werd thuis altijd wat van gezegd. Ze vonden het zonderling. Niet mannelijk. Daardoor ging ik mezelf zien als anders dan andere jongens. Eigenlijk vond ik mezelf niet genoeg man. Meisjes vond ik boeiend, ik zag hen als gelijkwaardig. Ze waren fijngevoelig net als ik. Nu denk je misschien: is dat weggegaan – die belangstelling voor kleren, die fijngevoeligheid? Aan de ene kant geef ik nog steeds om kleding en kleuren. Ik vind het belangrijk mijn kleren zorgvuldig te kiezen. Aan de andere kant ben ik daarin gemakkelijker, nonchalanter geworden. Ik heb ontdekt dat die dingen niets met mannelijkheid te maken hebben. Je kunt evengoed man zijn met al deze dingen. Alleen werd dat vroeger in mijn milieu niet zo gezien. Ik moest boerenzoon zijn.
Een ‘ideale’ boerenzoon?
Ja, mijn vader zou trots geweest zijn, als ik spontaan boer was geworden. Ik denk dat hij mij niet het gevoel kon geven dat ik waardevol voor hem was, omdat ik niet voldeed aan zijn verwachting. Hij begreep mij niet. Waardoor hij ook minder belangstelling voor mij had.
Ook in contact met mijn moeder speelde ‘het ideale’ een grote rol. Ik twijfel niet aan haar goede bedoelingen, maar ze was in bepaalde dingen dominant aanwezig, waardoor ik me niet kon ontplooien als een eigen persoonlijkheid. Het christelijk-gereformeerde milieu en de sfeer die dat meebracht, waren een soort keurslijf waar ik in moest lopen. Wettisch, met nadruk op uiterlijke dingen als kerkbezoek en bidden voor het eten. Ik heb moeite gehad me daaruit los te worstelen. Hoewel ik de werkelijkheid van het geloof achter al deze dingen positief waardeerde.
- ‘Een netelig vraagstuk; homofilie, geloof en psychologie,’ dr G.J.M. van de Aardweg, ds J. Bonda e.a. Callenbach, Nijkerk 1981.
- ‘Eens homofiel…’ Arjo de Vries in gesprek met Johan van de Sluis.’ Stichting Onze Weg