ALS EEN POSTDUIF

‘Toen Daniël hoorde van het besluit dat op schrift gesteld was, ging hij naar zijn huis. In zijn bovenvertrek had hij in de richting van Jeruzalem open vensters. Daar knielde hij neer, bad tot zijn God en prees Hem, precies zoals driemaal per dag zijn gewoonte was.’   Daniël 6:11

In Babel, ver van Jeruzalem, heeft Daniël ramen die uitkijken richting Jeruzalem.

Als Gód Jeruzalem door zijn profeet Jesaja op het hart drukt: ‘Ik vergeet jou nooit! Ik heb jou in mijn handpalmen gegrift, je muren staan Mij steeds bestendig voor ogen’, hoe kan je dan als gelovige Gods stad vergeten?

Daniël bidt elke dag. Zo overbrugt hij de afstand naar de stad van God.

En dat blijft hij doen. Ook als dat ineens verboden wordt van hoger hand.

Niet dat hij op een uitdagende manier wil laten merken dat hij niet bang is voor de koning en zijn rijksbestuurders. En ook niet omdat hij op die manier een reactie uit wil lokken.

Nee, hij wil de stad van God en het aanbidden en prijzen van God niet loslaten.

Het is als met een postduif.

Die vliegt altijd naar huis. Aan dat richtingsgevoel verander je niets. 

Door zijn trouw aan God belandt Daniël in een leeuwenkuil. Hij peinst er namelijk niet over om zijn band met God en Zijn stad op te geven. Dát zou voor hem nog meer sterven betekenen dan omkomen in de leeuwenkuil.

Het nieuwe Jeruzalem is er nog niet. Maar het komt. God geeft het zwart op wit.

Straks zal Hij voor altijd bij ons, onder ons wonen.

Tot zolang zijn we als gelovigen onrustig en ver van huis.

‘Als biddende fladderaars tussen hemel en aarde,’ zei iemand.

Mooi gezegd!

Ons richtingsgevoel is feilloos!

Foto’s Unsplash