VOOR ALTIJD GELIEFD EN VERGEVEN – 1

‘Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.’ Jeremia 31:34b

Ons huis was altijd vol en bruiste van creativiteit. Gezellig en warm, van buitenaf gezien. Maar ik maakte ook nare dingen mee. Mijn familie wist daar niet van en zag het niet. Ik was de oudste van vier kinderen en leefde in twee werelden. Daarvan was ik me als kind niet bewust. Ik overzag niet wat er gebeurde, noch waarom ik me zo voelde.

Tot mijn tiende zag ik er uit als een jongen. Ik speelde met jongens. Hield van avontuurlijke dingen. Mensen dachten dat ik een jongen was. Terwijl mijn ouders me opvoedden als een meisje. Daarover werd nooit gepraat. Het leek niet belangrijk.

Toen ik bij een neefje logeerde, gebeurde er iets. Ik ging mee naar de kerk. Hij was ouder, dus hij ging naar een andere groep. De groep waar ik was, geloofde niet dat ik een meisje was. Ze intimideerden me: ‘We geloven niet dat jij een meisje bent. We willen je broek omlaag trekken, om het te zien!’

Ik was bang! Rende weg. Maar zij renden me achterna. Gelukkig kwam mijn neef erbij. Toen hielden ze op. Dit is me lang bijgebleven. Het maakte me vanbinnen verdrietig, eenzaam en bang. Maar ik vertelde het niet aan mijn ouders. Ik ben blij dat ze me meenamen naar de kerk, waar ik over de Bijbel en Jezus leerde, en vrienden kreeg. Ik ging mee op vakantie met de kinderen van de gemeente. Dus er waren ook goede dingen.

Dat mensen mij als jongen zagen, gebeurde gewoon. Ik zag er zo uit. Ook mijn klasgenootjes zeiden dat. Maar toen ik tien was, ontdekte ik: ‘Inderdaad, ik speel alleen met jongens.’ Ik werd me ervan bewust: ‘Ik ben een meisje!’ Ik ging meer met meisjes spelen en probeerde aan te haken. Dat was lastig! Gelukkig kon ik terugvallen op m’n iets jongere zusje en haar vriendinnen in mijn puberteit. Maar voelde me eenzaam. Dat kwam omdat er niet gepraat werd.

Op mijn twaalfde riep ik tegen mijn ouders: ‘Ik wil met jullie praten!’ Mijn moeder huilde. Ze dacht dat ze alles verkeerd had gedaan. Toen concludeerde ik: ‘Okay, ik kan met jullie niet praten over wat er in mij omgaat.’ Dat maakte me nog eenzamer.

Als je je niet kun uiten, worden dingen groter en groter. Ik vond het verwarrend dat mensen me zagen als een jongen en niet geloofden dat ik een meisje was. Ik wilde meer optrekken met meisjes, maar dat vond ik moeilijk. Ik had geen woorden en kreeg gedachten over de  dood. Ik las veel over kanker en was daar obsessief mee bezig. Op een gegeven moment voelde een bultje in mijn borst en dacht: ‘Ik heb kanker!’ Midden in de nacht rende ik naar mijn ouders, en riep: ‘Ik ga dood, ik heb kanker!’ Zij reageerden met: ‘Morgen kijken we ernaar, neem het niet te serieus!’

Ik ging terug naar bed. Voelde me eenzaam en besloot op dat moment ‘Ik moet alles zelf oplossen en sta overal alleen voor.’ De gedachte dat ik kanker had en daarmee gepaard gaande de angst voor de dood, groeide in me. Dat werd een tweede thema voor me. Naast dat jongen of meisje zijn.

Na de moeizame puberteit, ontstonden er op de Pabo vriendschappen voor het leven. Ik werd onderwijzeres. Maar die gedachten en gevoelens vanbinnen bleven. Ik sprak er niet over, en ervoer eenzaamheid, pijn en verwarring. Ik wist niet hoe ik daarover moest praten, noch over wie ik was.

Ik leefde in twee werelden. Mijn innerlijke wereld drukte ik weg. Ik wist niet wat erin omging. In mijn buitenwereld maakte ik plezier. Maar mijn angst voor de dood groeide. Ik voelde pijn in mijn linker lichaamshelft. Zo sterk dat ik geloofde: ‘Ik zal jong sterven!’

Op mijn dertigste ging ik niet meer naar de kerk. Ik was er wel mee bezig. Na een gesprek met vriendinnen over God, kreeg ik een sterk verlangen om het uit te schreeuwen naar Hem. Ik riep: ‘Als U er bent, laat het me merken!’ God reageerde niet. Maar die nacht werd ik wakker van een engel, die zei: ‘Ik ben er voor jou!’ Ik dacht: ‘Wow!’ en voelde diep vanbinnen blijdschap, omdat er echt Iemand voor me was.

Sindsdien veranderden er dingen, omdat ik geloofde in een bovennatuurlijke wereld. Ik had die engel gezien. Ik wist: God antwoordt en ik ben niet alleen. Ik begon in God te geloven. Mijn ouders gaven me een christelijke opvoeding. Maar nu kwam God in mijn leven. Dat zie je in de Bijbel ook, dat God antwoordt, als je tot Hem roept. Halleluja, ik kreeg een persoonlijke relatie met Jezus.

Toen begon de reis pas echt.

Op mijn vijftiende had ik wat gevoelens gehad voor een vriendin. Dat had ik weer snel weggedrukt. Op mijn éénendertigste kreeg ik weer gevoelens voor een andere vriendin. We waren vriendinnen, heel vertrouwd. We sliepen bij elkaar. Ik dacht niet aan lesbisch zijn. Ik was naïef.

We gingen op vakantie en deden leuke dingen. Nadat we elkaar hadden aangeraakt spraken we erover: ‘Dit is misschien niet Gods bedoeling.’ We waren namelijk allebei gelovig. We baden erover en besloten: ‘We blijven gewoon vriendinnen, zonder dat we seksueel actief zijn.’ Maar toen we later weer op vakantie gingen, voelde het zo goed dat we weer intiem werden en een relatie begonnen.

Dat was fijn en verwarrend. Ik was stapel op haar en wilde God volgen. Hij kwam immers op zo’n krachtige manier in mijn leven. Ook vroeg ik me af, wat Hij zou denken over een lesbische relatie en Zijn bedoeling met mij?

Ik was heel wisselend aan de ene kant geloofde ik dat de relatie niet Gods bedoeling was en dan wilde ik ’t stoppen. Maar een paar dagen later lag ik weer in haar armen. Ik was een knipperlicht, aan en uit. Dat was voor mijn vriendin destijds niet te doen. Ik beloofde haar: ‘Okay, ik kies voor jou, maar ik wil van God horen wat Zijn bedoeling is.’

Monique

Wordt vervolgd

Foto: Schilderij MTouwen